Bijlage B
Bijlage B: Kwalitatieve omchrijving van de verschillende ecosysteemdiensten
Ecosysteemdienst | Omschrijving |
---|---|
Landbouwproductie | Landbouwproductie hangt in grote mate samen met de hoeveelheid landbouwgrond die aanwezig is in een gebied. Afhankelijk van de teelt (grasland-akker) en de bodemgeschiktheid kunnen opbrengsten variëren. |
Houtproductie | Houtproductie hangt af van de boomsoort (volgens de boskartering), de bodemgeschiktheid voor deze boomsoort en het oogstregime (onderscheid publiek en privaat beheerde bossen). Bosuitbreiding heeft een positief effect op deze dienst. De invloed van bosomvorming hangt af van het type boomsoort. |
Luchtkwaliteit – afvang fijn stof | Luchtkwaliteit hangt af van het type vegetatie. Meer bladoppervlak leidt tot meer afvang van fijn stof. De impact van loofbossen is daarbij lager dan de impact van naaldbossen, vooral in de winter. De omvorming van naaldbossen kan dus een negatief effect hebben op deze dienst. De aanleg van bijkomend bos zal deze dienst doen toenemen. |
Reductie geluidshinder | Vermindering van geluidshinder wordt beschouwd binnen de geluidscontouren langs drukke verkeerswegen. Indien er zich zachte bodems en bossen bevinden tussen woningen die geluidshinder ervaren en de verkeersweg is er een effect. |
Bescherming tegen erosie | De bescherming tegen erosie is afhankelijk van de erosiegevoeligheid van de bodem en het type vegetatie. |
Koolstof opslag biomassa | Deze dienst varieert ongeveer in dezelfde mate als houtproductie. Door omvorming van bos zal koolstofopslag ook variëren. Oogstregimes hebben geen invloed op deze dienst omdat deze afhangt van de jaarlijkse aanwas en niet van de hoeveelheid die wordt geoogst. |
Koolstof opslag bodem | In functie van veranderend landgebruik (natuurtype) en veranderend waterbeheer zal de hoeveelheid koolstofopslag worden beïnvloed. Met name herstel van de natuurlijke hydrologie (vernatting) in valleigebieden en depressies en uitbreiding van de natuurtypes ‘natte bossen' en ‘venen', verhoogt de potenties van deze dienst aanzienlijk. |
Infiltratie | In functie van de infiltratiecapaciteit van de bodem, de grondwaterstanden en de vegetatie zal de infiltratie naar dieper grondwaterlagen wijzigen. |
Preventie overstromingen kust en rivier | Het belang voor overstromen hangt af van waterbufferingscapaciteit en de gevoeligheid van het landgebruik voor overstromen. Baten worden gerealiseerd door verandering van een overstromingsgevoelig landgebruikstype naar een weinig overstromingsgevoelig type. Extra waterbufferingscapaciteit kan worden gecreëerd in gebieden die weinig gevoelig zijn voor overstromingen. |
Nutriënt-verwijdering (denitrificatie) | Onder bepaalde gunstige omstandigheden van waterhuishouding kunnen ecosystemen nutriënten (stikstof, fosfor) uit grond- en oppervlaktewater filteren door bacteriële denitrificatie. Bodemvochtgehalte is een belangrijke variabele voor het bepalen van de potentiële denitrificatie. Vernatting verhoogt de potentiële denitrificatie. De actuele denitrificatie zal hoger zijn in gebieden met een hoge nitraatconcentratie in het grondwater, veroorzaakt door (boven)lokale nitraatuitspoeling. Bij conversie van landbouw naar natuur heeft dit een positief effect en wordt ook de vermeden nitraatuitspoeling gekwantificeerd. |
Nutriënt-verwijdering (N/P- opslag bodem) | In functie van veranderend landgebruik (natuurtype) en veranderend waterbeheer zal de hoeveelheid koolstofopslag en dus ook stikstof- en fosforopslag in bodem worden beïnvloed. Bij vernatting verhogen ook de potenties voor stikstof- en fosfor-opslag in de bodem door een verlaagde mineralisatiegraad. |
Bestuiving | Bestuiving is afhankelijk van de beschikbaarheid van geschikte habitats voor pollinators en de aanwezigheid van bestuivingbehoevende gewassen in de nabijheid (ongeveer binnen 1 km) van deze pollinators. |
Beleving recreanten en toeristen | Beleving van recreanten en toeristen hangt af van het landgebruik en met name van de aanwezige groene ruimte (natuur en landbouw) binnen een studiegebied, de bevolkingsdichtheid (lokaal-gemeente, bovenlokaal en regionaal) en de hoeveelheid groen aanwezig in de omgeving van het studiegebied. Dit hangt ook af van de mate waarin groene ruimte effectief toegankelijk is en voor recreatie is ingericht. Deze aspecten zijn slechts benaderend ingeschat. Voor kwantificering maken we onderscheid tussen natuur&bos en landbouwgebied, maar niet tussen verschillende natuurtypes (bos, heide,...). Voor waardering maken we geen onderscheid tussen types groene ruimte (natuur & landbouw). |
Kwaliteit leefomgeving (woning prijzen) | Woningen met zicht op en in nabijheid van groene en open ruimte (natuur en landbouw) bieden hogere woonkwaliteit wat leidt tot een hogere waarde van de woningen. De meerwaarde voor zicht op groen hangt af van de hoeveelheid woningen binnen een afstand van 100m tot het gebied. Er is ook een meerwaarde op verdere afstand (tot 1 km), maar deze overlapt met recreatie. |
Gezondheid | Groene ruimte in de directe leefomgeving heeft een positief effect op de mentale en fysieke gezondheid. De effecten van deze dienst zijn direct gerelateerd aan hoeveelheid inwoners binnen een afstand van 1 en 3 km km tot het studiegebied. De functies om dit te kwantificeren maken geen onderscheid tussen types groene ruimte (landbouw, bos, natuurtypes) |
Culturele diensten via uitgedrukte voorkeuren | De uitgedrukte voorkeuren (stated preferences) is een andere methode om beleving van de omgeving en vooral ook waarden zoals bestaanswaarde van natuur en het belang van natuur voor huidige en toekomstige generaties te waarderen. Deze methode maakt een onderscheid tussen verschillende landgebruikstypes (landbouw, bloem- en soortenrijke graslanden, bossen, heide, moerassen), de toegankelijkheid van de gebieden, de soortenrijkdom van de gebieden en de kenmerken van de huishoudens (inkomen, lidmaatschap van een natuurorganisatie, leeftijd...) |