Bodem en topografie
Bodemkenmerken en topografie zijn bepalende factoren voor tal van ecosysteemdiensten. Wijzigingen van landgebruik en bodemhydrologie (GHG en GLG) hebben belangrijke implicaties naar verschillende ecosysteemdiensten zoals infiltratie, waterretentie, koolstofsequestratie in bodem, ...
Op basis van de resultaten van een intensieve bodemkartering gedurende de jaren '50 tot '70 werd de Belgische bodemkaart opgesteld. Deze Belgische bodemkaart steunt op het Belgische bodemclassificatiesysteem. Het is een nationaal systeem dat uitsluitend voor de Belgische bodems werd opgesteld. Een aantal kaartlagen van deze bodemkaart worden hier gebruikt. De kaart is ook terug te vinden op: https://www.dov.vlaanderen.be/page/bodemkaarten
Bodemtextuur​
De bodemtextuurkaart is gebaseerd op de digitale bodemkaart van Vlaanderen (AGIV 2006). De bodemkaart is niet gebiedsdekkend doordat onder meer bebouwde gebieden niet gekarteerd zijn geweest. Ook de kuststreek kende een andere codering. VITO heeft een poging ondernomen om de kaart gebiedsdekkend te maken (Joris et al. 2017) . Op deze kaart lees je af uit welke grondsoort de bodem bestaat. Volgende soorten worden binnen de Natuurwaardeverkenner onderscheiden:
U - zware kleigronden
E - kleigronden
A - lemige gronden
L - zandleemgronden
P - lichte zandleemgronden
S - lemige zandgronden
Z - zandige gronden
X - duinen
G - stenig leem
V - veengrond
W - hoogveen
OB - bebouwde zone
OT - groeve
OE - opgehoogd terrein
ON - vergraven terrein
other = andere codes die voorkomen op de bodemkaart en die meestal combinaties zijn van bovenstaande.
Drainageklasse​
Deze kaart geeft de vochtigheid van de bodem weer (de mate waarin de bodem ontwatert). De draineringstoestand van een bodem hangt af van de diepte van het grondwater, de permeabiliteit van de oppervlakkige laag, het voorkomen op wisselende diepte van een weinig doorlatende ondergrond, de diepte van de bodem en de topografische omstandigheden.
De volgende klassen worden gebruikt:
a - excessief gedraineerde gronden (zeer droog)
b - goed gedraineerde gronden (droog)
c - matig goed gedraineerde gronden (matig droog)
d - onvoldoende gedraineerde gronden (matig nat)
e - tamelijk slecht gedraineerde gronden met permanent aanwezig grondwater (nat)
f - slecht gedraineerde gronden met permanent aanwezig grondwater (zeer nat)
g - uiterst slecht gedraineerde gronden (uiterst nat)
h - tamelijk slecht gedraineerde gronden met stuwwater (tijdelijk grondwater) (nat)
i - slecht gedraineerde gronden met stuwwater (tijdelijk grondwater) (zeer nat)
A - drainageklassen a + b + c + d
B - drainageklassen a + b
D - drainageklassen c + d
E - drainageklassen d + e
F - drainageklassen e + f
G - drainageklassen e + f + g + h + i
H - drainageklassen g + h
I - drainageklassen h + i
Bodemprofiel​
Onder invloed van klimatologische en biologische factoren ondergaat het moedermateriaal een verwering en andere bodemvormingsprocessen, die zich uiten in de vorming van min of meer duidelijke bodemhorizonten. Men onderscheidt organische horizonten (O) en minerale horizonten (A-B-C). De organische horizonten, die alleen onder natuurlijke vegetatie (bos, moeras) voorkomen, bestaan uit fris of gedeeltelijk ontbonden plantenresten welke zich aan de oppervlakte accumuleren. De A horizont omvat de donker gekleurde, humeuze oppervlakte horizont; de dikte kan variëren van enkele centimeters tot verschillende decimeters. De B horizont, veelal 40 tot 60 cm dik, bestaat uit duidelijk gedifferentieerd materiaal. De C horizont omvat het niet gedifferentieerde moedermateriaal
Volgende groepen worden onderscheiden in de Natuurwaardeverkenner:
a - gronden met klei-aanrijkingshorizont (of textuur B horizont)
b - gronden met kleur B of structuur B horizont
c - gronden met sterk gevlekte of verbrokkelde klei-aanrijkingshorizont
d - gronden met geel-rode klei-aanrijkingshorizont
e - gronden met zwartachtige humus A horizont
f - gronden met zwakke humus en/of ijzer aanrijkingshorizont
g - gronden met duidelijke humus en/of ijzer aanrijkingshorizont (podzolen)
h - gronden met verbrokkelde humus en/of ijzer aanrijkingshorizont
m - gronden met diepe antropogene humus A horizont (plaggengronden)
p - gronden zonder profielontwikkeling
x - gronden met niet bepaalde profielontwikkeling
B - profielontwikkelingsklassen a + b
C - profielontwikkelingsklassen c + f
F - profielontwikkelingsklassen b tot f
G - profielontwikkelingsklassen b + g + h
P - profielontwikkelingsklassen p + x
Bodem volgens de World Reference Base (WRB) for soil resources​
De WRB kaartlagen zijn een vertaling van de bodemkaart volgens het Belgische bodemclassificatiesysteem naar een internationale referentiecode. In de berekening van de dienst koolstofopslag in de bodem wordt deze classificatie gebruikt om de koolstofvoorraad te bepalen.
Het voorkomen van volgende klassen heeft een invloed op de bodemkoolstof:
Anthrosol: Bodems met sterke menselijke invloed en met langdurig en intensief landbouwgebruik
Arenosol: Relatief jonge zandgronden of zandgronden met weinig of geen profielontwikkeling
Gleysol: Door grondwater beïnvloede gronden
Histosol: Bodems met dikke organische lagen
Podzol: Bodems ingesteld door Fe / Al-chemie met cheluviatie en chilluviatie. (1) Cheluviatie: de uitloging van oplosbare metaal-humus complexen (chelaten) vanuit de oppervlaktelagen naar diepere lagen in het bodemprofiel. (2) Chilluviatie: de daaropvolgende accumulatie van Al- en Fe-chelaten in een spodic B-horizont.
Retisol: vermenging van materiaal met een grovere structuur en een lichtere kleur met een laag met een fijnere structuur en een sterkere kleur
Aanwezigheid veengrond​
Veengrond is een grondsoort, die is opgebouwd uit gehumificeerd plantaardig materiaal. Deze natte, sponsachtige grondsoort is gevormd door afgestorven planten in moerassen en later bewaard gebleven onder natte, zuurstofarme omstandigheden. De kaart geeft de plaatsen aan waar er nog veengrond aanwezig is in Vlaanderen (enkel V en W in de bodemkaart). De aanwezigheid van veengrond heeft een invloed op de voorraad koolstof in een bodem.
Gemiddelde hoogste grondwaterstand GHG (cm)​
Deze kaartlaag, aangemaakt door UAntwerpen in het kader van ECOPLAN geeft een referentiebeeld voor de gemiddeld hoogste grondwaterstand voor Vlaanderen (de meest ondiepe grondwaterstand) GHG is het gemiddelde van de 25% hoogste grondwaterstanden van het jaar in het gebied. Ze is gebaseerd op een interpolatie van de drainageklassen van de digitale bodemkaart voor Vlaanderen, waarbij er topografische correcties zijn doorgevoerd op basis van het DHM voor Vlaanderen (AGIV 2014). Hoe dit juist gebeurde is terug te vinden in de handleiding van de ECOPLAN-SE plug in (Vrebos et al. 2017), terug te vinden bij de achtergronddocumenten van de Natuurwaardeverkenner.
Gemiddelde laagste grondwaterstand GLG (cm)​
Deze kaartlaag, aangemaakt door UAntwerpen in het kader van ECOPLAN geeft de potentieel natuurlijke gemiddeld laagste grondwaterstand (de meest diepe grondwaterstand). GLG is het gemiddelde van de 25% laagste grondwaterstanden van het jaar in het gebied. Deze kaartlaag is een interpolatie van de drainageklassen van de digitale bodemkaart voor Vlaanderen (AGIV 2006), waarbij er topografische correcties zijn doorgevoerd op basis van het DHM voor Vlaanderen (AGIV 2014).
Hellingspercentage (%)​
De hellingsgraad is een maat om de steilheid van een hellend vlak weer te geven. De hellingsgraad wordt uitgedrukt in percentages (%). Men spreekt daarom ook wel van het hellingspercentage (S). Deze kaart toont de plaatsen in Vlaanderen waar er een zekere hellingsgraad is. Deze input wordt gebruikt bij de dienst "koolstofopslag in de bodem".
LS factor​
De LS-factor is een maat voor de impact van helling (steilte) en afstroming van bovenstrooms (hellingslengte). De LS-factor werd binnen ECOPLAN berekend volgens de formules van Desmet and Govers (1996) en McCool, Brown et al. (1987) en werd beschikbaar gesteld in een afgewerkte kaartlaag. Deze kaart wordt gebruikt bij de dienst"vermeden erosie".
K-factor​
De K-factor geeft de erosiegevoeligheid van de bodem weer. De kaart die we hier gebruiken is een kaart die gegenereerd wordt uit het Vlaamse model voor berekening van de potentiële erosiekaart (Notebaert et al. 2006). Deze kaart wordt gebruikt bij de dienst "vermeden erosie"
R-factor​
Voor de verfijnde potentiële erosiekaart voor Vlaanderen (Notebaert et al. ) werd de regenerositiviteitsfactor(MJ mm/ha.h.j) berekend. Deze factor werd later geactualiseerd door Gobeyn et al. 2021.
Er werd besloten om een gemiddelde waarde van 1250 MJ mm/ha.h.j te hanteren voor gans Vlaanderen. De Natuurwaardeverkenner neemt deze waarde over.
Deze kaart wordt gebruikt bij de dienst "vermeden erosie".